Lommerlust - een historisch verhaal

Gepubliceerd op 30 oktober 2021 om 00:10

Het was een weelderige tuin met rijk gevulde bloemborders, afgewisseld met bloeiende heesters. Vijverpartijen werden omringd door keien en ertussendoor liepen slingerende wandelpaden. Een paradijs om eindeloos in te dwalen en zo nu en dan te rusten op een van de vele bankjes. Tussen al het groen, bijna aan het oog onttrokken, stond een klein riet gedekt tuinhuisje. Tussen het vogelgezang en het kwaken van de kikkers heen, klonk een heldere lach uit een van de vensters.

 

Aagje Deken proestte het uit en schommelde driftig heen en weer op de houten schommelstoel. Betje Wolff doopte haar ganzenveer in de zwarte inkt en schreef met hernieuwd plezier verder. Wat was het toch heerlijk dat ze hier waren komen wonen, dacht ze. Aagje had jaren als gezelschapsdame gewerkt en sober geleefd. Bovendien had ze nog wat geld uit de erfenis van haar overleden ouders en zo had ze dit buitenhuis in Beverwijk kunnen kopen. Betje was blij en dankbaar dat ze Aagje ontmoet had, ze voelde een sterke zielsverwantschap met haar vriendin. Ze waren verschillend als water en vuur, maar dankzij hun overeenkomsten ook verbonden. Geestdrift, een scherpe tong, opmerkzaamheid, hard werken en niet te vergeten hun levenservaring. Ze wilden de mensen graag iets leren over het leven en hadden geen angst om hun mening te verkondigen. Het maakte ze geliefd en tegelijkertijd gehaat. Hadden ze eerder nog apart van elkaar geschreven, hier op Lommerlust ontdekten de dames dat samen schrijven ook mogelijk was. Ze waren daar op een dag bij toeval achter gekomen.

 

Betje zat mopperend op een bankje bij de grote vijver, terwijl Aagje verveeld wat rietpluimen trok. “Ik kom niet verder met mijn verhaal over Elisabeth. Er ontbreekt iets, ik kan het niet goed duiden Aag?!” Haar vriendin ging rustig verder met het gepluk aan het riet en opperde: “Laat mij het dan eens lezen, misschien weet ik wel raad met dat arme mens.” Betje stond abrupt op en samen togen ze naar het tuinhuisje, waar het papierwerk lag uitgespreid op het bureau. Tot dit moment was het huisje het domein geweest van Betje. Wanneer deze driftig haar zinnen neerschreef , haalde Aagje het niet in haar hoofd haar te storen. Ietwat onwennig nam deze plaats op de stoel en ordende de papieren. Betje stond er ineens wat verlegen naast en mompelde: “Vooruit, lees het maar. Dan hoor ik straks wel wat je ervan vindt. Als je me zoekt, ik ben in het huis…”. Zo geschiedde het; Aagje begon te lezen, redigeerde voorzichtig een paar woorden en schreef verder waar haar vriendin gebleven was. Het bleek een gouden greep, want ze vulden elkaar aan en versterkten zo het verhaal.

 

Betje werd in 1738 geboren in Vlissingen, als de jongste dochter van een koopman. Op haar zeventiende werd ze veroverd door een jonge vaandrig, maar dit was van korte duur. Betje bleef achter met een gebroken hart en besloot de romantiek haar verdere leven niet te laten verstieren. Vier jaar later trouwde ze weloverwogen en met nuchter verstand een dertig jaar oudere dominee: Adriaan Wolff. Samen gingen ze op een pastorie wonen in de Beemster. De dominee stierf in 1777 en een jaar eerder had Betje voor het eerst een ontmoeting met Aagje gehad. Betje had ook niet stil gezeten en een paar dichtbundels en satirische pamfletten geschreven. De twee dames vonden elkaar in hun schrijven en kritische visie op de wereld. Na het overlijden van haar man, trok Betje bij Aagje in om samen te wonen in De Rijp.

 

Aagje, geboren in 1741, was op haar vierde wees geworden. Ze groeide verder op in het Amsterdams weeshuis ‘De oranje appel’. Dankzij haar degelijke opvoeding, vond ze als jonge vrouw een betrekking als gezelschapsdame. De dames die zij gezelschap hield, waren meestal van oudere leeftijd. Zij hield daarnaast voldoende tijd over om te dichten en te publiceren. Haar houding was maatschappijkritisch en dit kon ze kwijt in haar schrijven. Ook haar levenservaring en wijsheid opgedaan in haar werk vervulden haar. Toen haar nieuwe vriendin weduwe werd, aarzelde ze niet om haar uit te nodigen bij haar te komen wonen. Er was plaats genoeg en ze deden werkelijk alles samen. In 1781 kwam het prachtige buitenhuis ‘Lommerlust’ vrij. Aagje besloot, ondernemend als ze was, direct tot de koop over te gaan. Het kleine tuinhuis werd hun favoriete schrijfplek.

 

Toen de herfst haar intrede deed, werd het in het tuinhuis ongeriefelijk. De dames nestelden zich in de zware fauteuils van de bibliotheek in het grote huis. De openhaard brandde dag en nacht. Zo kwamen ze op een avond op het idee voor een briefroman. Ze waren reeds gewend elkaar lange epistels te schrijven over van alles en nog wat. Dat ze elkaar iedere dag zagen, had daar geen invloed op. De nabijheid betekende niet dat ze elkaar constant spraken. Betje en Aagje konden rustig urenlang zwijgend in elkaars gezelschap verblijven. Schrijvend, lezend of handwerkend. Hoewel ze arbeid hoog in het vaandel hadden staan, vonden ze plezier maken net zo belangrijk. Mits het schrijfwerk ver gevorderd was, want plezier moest je wel verdienen.

 

Beide dames hadden tegelijkertijd het idee gevat om de lotgevallen van een jonge vrouw als boekthema te nemen. Ze voelden zichzelf nog jong, maar tevens wijs. Hun levenservaring kon andere jonge dames behoeden voor al het slechte in de wereld. Een gezonde nieuwsgierigheid naar het leven begrepen zij als geen ander. Helaas kenden ze ook de valkuilen en de eenzaamheid door eigen ervaringen. Ze noemden hun personage ‘Sarah Burgerhart’ en snel was besloten dat haar levenspad het beste in briefvorm kon worden geschreven. Brieven waren immers bekend terrein voor de schrijfsters en het zou de belevenissen geloofwaardiger en directer maken. Onder het genot van een goed glas wijn, discussieerden en filosofeerden Betje en Aagje over hun Sarah. Zodoende begon het verhaal in grote lijnen te leven en werd er gestart met het schrijven van de brieven.

 

“Zou Sarah werkelijk zo onverstandig zijn om de stad te verlaten met een jongmens? Nadat de zon is onder gegaan, behoor je je als keurige dame niet meer op straat te vertonen. En al helemaal niet ongetrouwd in gezelschap van een jongeheer!” riep Betje kritisch. Aagje knikte driftig en riep vol vuur: “Natuurlijk behoort een jongedame dat na te laten, het is je puurste waanzin dat te doen. Toch is ontegenzeggelijk bewezen dat er jongedames zijn die zich enorm in de nesten werken. Ze volgen blind hun hart en laten zich reddeloos verschalken door de eerste de beste schuinsmarcheerder. Wij moeten een voorbeeld stellen aan deze roekeloze wichten, opdat ze leren dat regels niet zonder reden zijn verzonnen. Deze dienen ter bescherming van de kwetsbare vrouw tegen mannelijke heerschappen met gevaarlijke bedoelingen!”. Betje was het met Aagje eens. Hoe onverstandig deze passage ook leek, hij was nodig. Zo worstelden de schrijversvriendinnen zich door allerlei problemen, situaties en escalaties heen. ‘Sarah Burgerhart’ werd in 1782 met gemengde gevoelens ontvangen, maar is vandaag de dag een van hun belangrijkste werken gebleken.

 

De briefroman werd gevolgd door verschillende omvangrijke romans, zoals ‘Historie van den heer Willem Leevend’ en ‘Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut’. Ze konden zich flink uitleven met hun personages, puntige schrijfstijl en hun immer aanwezige boodschap. Toen in 1787 de patriottenbeweging door de stadhouder uit elkaar was geslagen, verruilden Betje en Aagje Nederland voor Frankrijk. Daar pasten ze beter met hun patriottische inslag. Met het geld dat ze overhielden na de veiling van Lommerlust, hun boeken en prenten, trokken ze naar Midden-Frankrijk.

 

In Trevoux leidden ze samen met nog een vriendin een heerlijk rustig leven. Schrijven, eten, rusten, wandelen, dansen of naar een komedie. Ze ontmoetten veel mensen en bleven geïnspireerd om te schrijven. Het werktempo lag echter een stuk lager dan in Nederland en ze waardeerden de rust en ruimte om te ontspannen. Helaas was hun kapitaal door slecht beheer enorm geslonken. Ze zagen zich genoodzaakt terug te keren naar hun geboorteland en vroegen daar een weduwepensioen aan. De dames waren idealistischer en meer politiek geëngageerd dan ooit tevoren. Ze schreven een radicaal politiek tijdschrift, maar dit werd niet gepubliceerd tot hun teleurstelling. Toch bleven ze schrijven en vertalen, het was immers hun roeping.

 

Op 5 november 1804 overleed Betje Wolff en haar vriendin Aagje Deken stierf negen dagen later. Dit zegt veel over hun diepe vriendschap en verwantschap. In het leven en in de dood bleven ze elkaar trouw en weigerden elkaar los te laten. Een verbintenis voor eeuwig.

 

@missnienox

 

 

N.B. Voor mijn schrijfcursus moest ik een biografie schrijven en ik koos ervoor om deze te baseren op ‘De historie van mejufffrouw Sara Burgerhart’ – een briefroman geschreven door Betje Wolff en Aagje Deken. Dit werk werd uitgegeven in 1782 en wordt beschouwd als de eerste Nederlandse briefroman (Bron: Wikipedia). Ik heb me qua gebeurtenissen gehouden aan de feiten, maar de karakters heb ik vormgegeven naar mijn eigen fantasie.

 

 

Foto Christian Hebell/Unsplash bloemen

Foto: Christian Hebell

Reactie plaatsen

Reacties

Gerda
3 jaar geleden

Mooi geschreven verhaal! Heb de briefroman nooit gelezen en me ook nooit verdiept in de dames. Boeiende levensgeschiedenis! Briefroman komt op het leeslijstje.

Nienke
3 jaar geleden

Merci Gerda! Wat leuk om te horen😁 Ik had ook nog nooit eerder van de dames gehoord en kon toen kiezen tussen een paar historische heren en dit duo. Toen was de keuze snel gemaakt en het was een interessante en leerzame opdracht.

Irene Eggink
3 jaar geleden

Bij mij komt ie ook op de leeslijst. Het zou eens tijd worden. Dank je wel Nienke.

Nienke
3 jaar geleden

Lieve Irene, dank je wel voor je leuke reactie! En graag gedaan😊