“Vandaag ga ik dood,” hoorde meneer Hut zichzelf zeggen. De woorden bleven nog even hangen in de slaapkamer. Zacht ochtendlicht stroomde door de versleten geblokte gordijntjes naar binnen. Buiten zongen de vogels over de lente. Meneer Hut rolde op zijn zij en ging langzaam rechtop zitten. Zijn magere oude benen bungelden boven het koude linoleum. Zittend op de rand van zijn bed kauwde hij op de uitgesproken woorden. Gek genoeg voelde hij zich goed. Het was een mooie dag om te sterven.
Meneer Hut was achtentachtig lentes jong en vond het welletjes. Het was genoeg en mooi geweest. Mevrouw Hut was hem al twintig jaar eerder voorgegaan. Plotseling door een auto aangereden. Acuut. Dodelijk. Onomkeerbaar. Het had meneer Hut jaren gekost om aan het idee te wennen dat zijn vrouw er niet meer was. Ze was een lieve schoonheid, met aandacht voor haar uiterlijk. Altijd een mooie jurk aan en haar lange zilveren haren opgestoken. Zo herinnerde hij haar het liefste. Het mooiste was haar lach, vol schaterende levenslust. Nog kon hij haar horen als hij zou willen. Alleen wilde hij niet meer, het was klaar. Hij had nooit de behoefte gehad aan een nieuwe vrouw. Ze waren er wel geweest - geïnteresseerde dames – maar meneer Hut wimpelde ze vriendelijk af. Hij had zijn portie liefde reeds binnen. In zijn hart zat mevrouw Hut, parmantig in haar kleine zetel en hij bleef haar trouw tot in de dood.
Ze hadden elkaar leren kennen op een dansavond in het dorpshuis. Berend Hut was een knappe jongeman, slank en goedgekleed. Zijn moeder was coupeuse en had zijn kostuum genaaid. Onder het toeziend oog van de leiding mocht de jeugd voorzichtig kennis maken. Hij kon goed dansen en vroeg de drie jaar jongere Martha ten dans. Zo was het begonnen en het was liefde op het eerste gezicht. Ze hadden elkaar nooit meer losgelaten en trouwden een jaar later. Berend was een geschikte huwelijkskandidaat en hij had een goede baan op kantoor. Martha was net als haar schoonmoeder bedreven met naald en draad en kon niet wachten op het krijgen van een kindje. Het had haar zo heerlijk geleken om van die kleine kleertjes te mogen naaien.
Helaas kreeg ze die kans niet, want kinderen waren haar niet gegeven. Ze besloot al haar liefde te stoppen in Berend en in haar talent. Duizenden jurkjes, rompertjes en vestjes moet ze in haar leven hebben genaaid. Haar prachtige handwerk maakte deels goed wat ze zo vreselijk miste, een eigen kindje. Berend heeft tot op de dag dat zijn lieve vrouw overleed, haar verdriet gevoeld. Hij zag het in haar ogen en hoorde het in haar stem. Alleen wanneer ze lachte - dat kon ze als geen ander – dan was de pijn even weg. Hij had het moeilijk gevonden om met haar te praten over het gemis, want ook hij leed er onder. Op een dag raapte hij al zijn moed bijeen en vroeg: “Lieve Mart, misschien wil je wel een kindje van een ander verzorgen? Wat mij betreft is ieder kind welkom." Martha had na een lange stilte gefluisterd: “Nee Berend, we laten het zo. Het is ons niet gegeven.” En daar bleef het bij.
Terwijl meneer Hut herinneringen ophaalde waste hij zich aan de wastafel. Hij scheerde zich zorgvuldig en depte zijn wangen en kin met Old Spice, haar lievelingsgeurtje. Uit de oude kledingkast haalde hij zijn beste pak van de hanger. Een donkergrijs wollen pak met visgraatmotief. Mevrouw Hut vond hem altijd ‘very handsome’ wanneer hij het droeg. Ze had familie in Amerika en hield van de taal. Hij moest even grinniken terwijl hij voor de spiegel draaide, want hij mocht er nog best wezen. Hij was nog altijd slank. Zijn kaaklijn toonde, ondanks wat rimpels en een verslapte huid, nog sporen van zijn standvastige karakter. Ook zijn ogen - schrander en klein - vonkten op deze speciale dag. Hij voelde zich weer even een jonge kerel. Na wat brillantine te hebben aangebracht, haalde hij zorgvuldig een kam door zijn golvende haren. Uit de bovenste lade van de kaptafel koos hij een blauw zijden sjaaltje en vouwde dat netjes in zijn borstzakje. “Om door een ringetje te halen,” mompelde hij tevreden.
In het kleine keukentje zette hij de fluitketel op het gasfornuis en slofte naar de bijkeuken. Een grote rode kater had zich door het kattenluik naar binnen gewerkt. Meneer Hut vulde de brokjes aan en trok een blikje vlees open. De kater viel direct aan en at alsof zijn leven ervan afhing. “Och arme magere knorremans van me. Heb je zo’n honger?” Joep, die inderdaad niet snorde maar knorde, gaf zijn baas na de schranspartij flink veel kopjes. Meneer Hut dronk zijn thee in de keuken en at een paar beschuitjes, dik besmeerd met boter en frambozenjam. “Wat zullen we vandaag eens doen Joep?” vroeg hij zijn pluizige vriend. Alsof meneer Hut daar niet al jaren over nagedacht had. Wat doe je immers op je laatste dag? Het antwoord lag helder en tevreden voor zijn neus.
Meneer Hut zat in zijn versleten fluwelen fauteuil met zijn benen gestrekt op Martha’s krukje. In zijn hand een glas van de beste whisky en op zijn schoot zijn beste vriend. “Meer heeft een man niet nodig!” proostte hij en aaide de kat over zijn zachte pels. ‘Nou ja, Martha en een goede sigaar waren ook niet gek geweest…’ dacht hij er achteraan. Toch was hij tevreden met dit kleine eenvoudige genot. De warme knorrende Joep opgekruld op schoot en de goudkleurige drank in zijn glas. Al zijn zintuigen werden getrakteerd op dit moment. Hij aaide de wollige vacht, rook de houtachtige geurnoten van de whisky en meende zelfs even mevrouw Hut haar aanwezigheid te horen. Alsof ze riep: “Kalm aan mijn jongen - geniet van iedere slok - er is geen haast bij.” De drank brandde in zijn keel en verwarmde langzaam zijn lichaam. Zo zat hij daar volkomen tevreden en genietend.
Hij had wel ingezeten over Joep, wat moest er met die trouwe kater gebeuren als hij er niet meer was? Ook dit had hij zorgvuldig voorbereid. Het kattenluikje stond enkel naar buiten open, Joep zou niet meer terug kunnen. De kater zou de hele buurt bij elkaar schreeuwen en de aandacht trekken. Zo niet, dan zou Penelope morgen komen voor de was en de strijk. Joep zou niet al te lang hoeven wachten en zijn kordate werkster kon wel tegen een stootje. Het was niet anders. In het kokertje aan Joeps halsband had meneer Hut een piepklein briefje gestopt. “Zorg voor mij. Maak mijn hartje blij. Mijn naam is Joep.” Het was het eerste wat hem te binnen was geschoten en hij was er tevreden over. Tijdens zijn lange leven had hij voldoende wijze lessen geleerd. Vaak was het eerste het beste. ‘Niet twijfelen, doe wat in je opkomt. Rechtstreeks uit je hart.' Dit gold ook voor zijn keuze voor mevrouw Hut, want hij had nooit een moment over haar getwijfeld. Zij was de enige juiste keuze en volmaakt geweest.
Als laatste avondmaal at hij het verse stokbrood met die heerlijk Tzatziki. Penelope, zijn Griekse werkster had dat voor hem meegebracht. Het zat in een plastic tasje aan de deur, want hij had haar gezegd dat hij sliep en niet gestoord wilde worden. De enige dame die hij vandaag wilde zien was zijn Martha en hij keek haar nu recht in haar lachende gezicht. De komkommersalade was perfect, dik, romig en kruidig fris. Zijn vrouw had zelf tevergeefs geprobeerd Tzatziki te maken. Te waterig, te slap of te weinig komkommer. Sindsdien kochten ze die altijd in de kleine toko in de stad. De laatste jaren nam de werkster de lekkernij mee. Nog altijd bracht de smaak meneer Hut terug in de tijd. Die heerlijke vakantie op Kreta toen ze veertig jaar getrouwd waren… Hij voelde de zon op zijn lijf branden en hoorde zijn vrouw lachen. Hij opende zijn ogen en glimlachte terug naar het portret van haar, dat hij tegenover zich op de keukentafel had gezet.
‘Het zijn de kleine dingen die achteraf de grote momenten in je leven blijken te zijn.’ Meneer Hut dacht even na over de geliefde uitspraak van zijn vrouw en moest toegeven dat het waar was. Ook hij had in zijn leven gedroomd over grote zaken en veel dromen waren nooit waargemaakt of uitgekomen. Hoe ouder hij werd, hoe meer hij was gaan inzien dat het geluk recht onder zijn neus lag. Een vluchtige kus op zijn haren van zijn vrouw jaren geleden. Een knisperende verse krant op zaterdagmorgen. De veelbelovende smaak van het eerste kopje koffie. De geur van kruidige rookworst in de wintervacht van Joep - precies tussen zijn oren. Het geluid van de brievenbus wanneer hij een brief kreeg of een ouderwetse kaart. Hoewel dit laatste nog weinig voorkwam. Meneer Hut merkte dat hij begon af te dwalen. Hij stond voorzichtig op, want zijn lichaam werd met de dag strammer. Na het afruimen van de tafel, waste en droogde hij de weinige spulletjes af. Hij liet de keuken keurig achter, opgeruimd en schoon. Met het portret onder zijn arm en op de voet gevolgd door Joep slofte hij naar zijn slaapkamer.
Meneer Hut ligt in bed, gekleed in zijn beste pyjama. Hij heeft nog even gedacht om zijn mooie pak aan te houden, maar is bekend met het was-ritueel. Zijn kostuum hangt keurig aan een knaapje aan de spiegelkast. Joep ligt tevreden te slapen op het voeteneinde. Op het nachtkastje staan diverse lege potjes en flesjes met daarnaast een groot leeg waterglas. Er ligt een kort briefje in keurig schuin handschrift. ‘Het is goed zo.’
Het geknor van de grote slapende kater vult de stille kamer met liefde.
@missnienox
Reactie plaatsen
Reacties