De koning

Gepubliceerd op 9 september 2021 om 12:39

Hij is een coole gast. Hij weet precies hoe hij indruk moet maken op de vrouwtjes. Dames – zou je eigenlijk moeten zeggen, maar hij heeft schijt aan regels. Iedereen kent hem, zowel van gezicht als verschijning, hij is beroemd. Je moet geen ruzie met hem krijgen, want voor je het weet heb je een tik te pakken. Hij is voor niets of niemand bang en doet zijn naam eer aan. Bud Spencer - vernoemd naar die forse Amerikaanse acteur en vechtjas (zijn moeder hoopte tevergeefs op een broertje, een Terence Hill. Voor het perfecte plaatje, zodat er daadwerkelijk vier vuisten op Safari zouden kunnen gaan).

 

Al doet zijn jeugdige uiterlijk anders vermoeden, Bud wordt een dagje ouder. Hij wordt er niet minder aantrekkelijk op, zo gaat dat met mannen op leeftijd. Deze krasse knar dwingt respect af, een priemende blik is voldoende. Waar zijn benen hem brengen wijkt de menigte uiteen. Hij krijgt de lekkerste hapjes, de beste stoel, de eerste krant en het luidste applaus. Zwijgend twinkelen zijn ogen en vriendelijk lacht zijn mond. Hij is geboren met de X-factor. Al had zijn moeder dat niet direct door.

 

Aleida beviel op een zonnige zaterdag van haar zware zoon. De moeder hield direct van haar kind. Eindelijk een jongen na de meisjesdrieling. Aleida was sowieso opgelucht dat het er nu maar eentje was. Ze had het druk genoeg met haar eigen leven op de boerderij. De dochters waren al behoorlijk zelfstandig dus ze had genoeg aandacht voor de kleine man. Buddy was zijn naam, dat betekende vriend. Het was een lief manneke, niet bij zijn moeder weg te slaan. Aleida lag graag op de bank televisie te kijken en zo was ze op zijn naam gekomen. Zelf had ze geen achternaam. Hoewel, soms werd ze Aleida Boerderijda genoemd. Er werd veel en graag gerijmd door de huisgenoten. “Bud Spencer heeft een dikke penser!” klonk op het erf. Of er werd geroepen: “Aleida heeft weer kolder op de hooizolder!” Gevolgd door een bulderend gelach en gehinnik van de paarden.

 

Buddy werd al snel een grote Bud. Hij had een talent voor ruzie trappen en was ongekend eigenwijs. Zijn pubertijd zette eigenlijk direct in en zijn zussen waren niet veilig voor hem. “Zeg Mies, wat kijk je vies?!” siste hij uit de keuken. Zijn zuster blies dan terug: “Houd je kop dicht sukkel en bemoei je met je eigen pukkel!” Dit werkte als een rode lap op Bud en hij kon dan gemeen uit de hoek komen. “Jullie zijn lelijke zusters en nog lui ook. Wie moet hier al het vuile werk opknappen? Ik. Het enige wat jullie doen is slapen en jullie haren wassen. Maar wie zorgt er voor het eten en de veiligheid?” Bud stampte naar buiten op oorlogspad. Er ging geen dag voorbij of hij was betrokken bij een vechtpartij. Kapotte oren, een bloedneus, een lelijke snee… Aleida keek nergens meer van op en verzorgde zijn wonden zoals het een moeder betaamt. Haar zoon werd een trotse man en ze begreep dat haar taak erop zat. Aleida was opnieuw zwanger en Bud had haar niet langer nodig. “Ga mijn zoon! Het wordt hier te klein voor jou. In de stad zal je meer uitdaging vinden. Daar is genoeg vertier en eten voor een vent als jij!” Ze snuffelde voor een laatste keer door zijn haar en keerde hem de rug toe. Zwijgend kuierde haar zoon de kamer uit, het erf af.

 

Bud hield van de stad en de stad hield van Bud. Ze voelden elkaar haarfijn aan. Dit ging niet zonder slag of stoot - iedere buurt had immers zijn eigen baas en niemand gaf die plaats zomaar op. Daar was kracht voor nodig. En bravoure. Bud had beide, met nog iets extra's: humor. Grappen maken zat in zijn genen. Iedereen weet dat humor een bepaalde mate van intelligentie vereist en het kwam goed uit dat hij hoogbegaafd was. Veel van zijn grappen waren van een dermate hoog niveau, dat er regelmatig een stilte viel. Zo’n buurtbaas deed dan net alsof hij het geintje begreep en lachte een grimas. Bud keek degene dan recht in de verwarde ogen en wist dat hij gewonnen had. De stumper die hem durfde uit te dagen voor een gevecht was pas echt de sjaak. “Ze gaan matten!” gilde linke Lotje en omstanders drongen om de vechtersbazen heen. Linke lotje was een dame op respectabele leeftijd met een dubieuze reputatie. Ze was onbetrouwbaar en gewiekst en tegelijkertijd gezellig en altijd in voor vertier. Wanneer een paar van haar buurtgenoten slaags raakten juichte zij het hardst.

 

“Buddy! Eten!” Bud droomde vaak over vroeger. Op de boerderij was alles voorspelbaar en redelijk veilig. Zijn moeder zorgde de eerste maanden van zijn leven voor een gevulde buik en de provisiekast was makkelijk bereikbaar. Behalve zijn zusters en een paar zwervers uit de buurt had hij amper concurrentie. Alleen Hector bleef een onvoorspelbaar element, maar Bud leerde steeds beter het beest dwars te zitten. ’s Morgens wanneer Hector hongerig en chagrijnig aan de ketting voor zijn hok lag, was de uitdaging om in te schatten hoelang de ketting was. Bud paradeerde dan op gepaste afstand heupwiegend voorbij. Hector trok een sprint om vlakbij zijn beoogde slachtoffer gekielhaald te worden. Met een rinkelend geknars trok de ketting strak, waarop de hond jankend ter aarde stortte. Gniffelend sjokte de dader verder zonder omkijken. Muizenplagen waren verleden tijd geworden in de periode dat Bud regeerde, hoewel zijn zusters er ook wat van konden. Zij werkten samen en verzamelden bundels ratten en muizen. De boerin noemde het legendarisch knap werk. Het kwam niet vaak voor dat zij een compliment maakte, ze was beter met schoppen met haar klomp. En schelden. Bud mocht dan grote oren hebben, hij kon zich goed doof en onzichtbaar houden. Het was hun tweede natuur geworden om ongemerkt over het erf te zwerven. Uren werden gevuld met luieren, spelen, poetsen en jagen. Het leven was goed.

 

Langzamerhand waren de dagen van deze jongen bijna geteld. Hoewel hij nog een imposant figuur had, toonden zijn oren rafels en zijn ogen vlekken. Zijn vacht was nog wollig, maar het ooit heldere wit was dof en gelig geworden. Zijn nekhaar was vet van het schurken tegen wielkasten van auto’s. Zijn ooit karakteristieke pluimstaart had aan volume verloren, hoewel hij nog wel als een antenne naar de hemel wees. Toch bleef hij de koning van de straat. Knipogen naar de vrouwtjes ging hem nog steeds goed af, maar bij vechtpartijen ging hij snel een blokje om. De ongeschreven wet in kattenland was dat zijn vijanden en vrienden net deden of hun neus bloedde. Respect heette dat. Wanneer je de ontzagwekkende leeftijd van zeventien had bereikt, kwam je overal mee weg. Een binnenkat van die leeftijd was niets bijzonders, maar een krijger van de straat werd meestal niet ouder dan een jaar of tien. De meesten sneuvelden in hun vroege jeugd. Eigenlijk waren het tropenjaren tussen de stenen gebouwen, stoepen, vuilnisbakken en het drukke verkeer. Zo gerekend was Bud eigenlijk dubbel zo oud (de boer had ooit geopperd toen hij de knaap eens goed bekeek: ”Dat hadden er eigenlijk twee moeten worden?!”) Een witte en een oranje kater ineen. Zijn kleuren hadden niet altijd in zijn voordeel gewerkt: vogels zagen hem van verre aansluipen, in de sneeuw was hij vooral oranje gevlekt. Op de straat was het daarentegen prima, want een koning mag opvallen. Zijn overdadige bontmantel was in goede tijden wit glanzend wollig met voskleurig vlekkenpatroon en hij was uniek door zijn gestreepte fier omhoog staande pluimstaart. Die goede oude tijd toen hij nog jong en jeugdig was...

 

Terug naar nu. Op deze grauwe doordeweekse vrijdagochtend is de koning gereduceerd tot een doffe schaduw. Bud gapt een visje bij de viskraam op de markt en de visboer gedoogt hem. Hij lacht: “Neem maar mee, ouwe! Je kunt wel wat vet gebruiken.” In een steegje trekt Bud met zijn ouwe tanden de vis van de graat en stikt er zowat in. “Rustig aan vriend, je mag niet zomaar pleite gaan. Je hebt je ouwe trouwe vriendin nog niet gedag gezegd.” Linke Lotje kuiert op hem af en drukt haar neus kort tegen de zijne. Ze moet zich inhouden niet nog een restje vis mee te jatten. Het is niet het enige wat ze ruikt, een oude vertrouwde geur dringt zich op, een niet te missen lucht. De geur van ziekte, de geur van de dood.

 

Zoals het dieren eigen is nemen ze in zo’n geval gepaste afstand. Madame wandelt weg zonder om te zien. Zij voelt en weet wat er gaat gebeuren met haar straatmakker. Bud likt zijn snorren schoon en wankelt naar de straatkant. Hij nestelt zich tussen een paar warme vuilniszakken waar de ochtendzon op schijnt. Kalm rolt hij zich op en sluit zijn ogen. Verwarmd tot op het bot valt hij in een diepe slaap en droomt dat hij weer een kitten is. Een kleine prins van zijn lieve moeder.

 

 

P.S. Mijn Bud Spencer is 16 jaar geworden en zijn leven eindigde anders. Dit verhaal schreef ik in 2018 met vooruitziende blik en deze versie heb ik eigenlijk liever. Bud's persoonlijkheid is namelijk precies hetzelfde en het doet hem eer aan.

 

@missnienox

 

Kater Bud spencer vriend held trouw huisdier oude kat levensverhaal @missnienox

Reactie plaatsen

Reacties

Jollie
3 jaar geleden

Wat een ontroerend verhaal, je kan aan zijn ogen wel zien dat hij de Koning was. Mooi dat hij 16 jaar oud is geworden ondanks zijn leven vol gevaren.

Nienke
3 jaar geleden

Dank je wel voor je mooie reactie. Ja Bud was een echte persoonlijkheid (de meeste katten trouwens) en hij heeft veel overleefd. Een botsing met een auto, oorlogswonden, marteraanvallen, een krab in zijn oog enz. Hij heeft absoluut geleefd!